De vroegste geschiedenis.
Het grondgebied van het vroegere dorp Jutphaas was, zo blijkt uit archeologische vondsten uit de zandontgraving “Put van Weber”, zo’n 150.000 jaar geleden al bewoond. Er zijn botrestanten gevonden van mammoets, bosolifanten en wolharige neushoorns, maar ook wat stenen gebruiksvoorwerpen van mensen. Veel vondsten in vroegere nederzettingen tonen bewoning aan van enkele honderden jaren vóór onze jaartelling tot circa 300 na Christus. Nederzettingen zijn ook aangetroffen in de gebieden Batau-Zuid, Batau-Noord, Blokhoeve, Galecop en nabij het Kerkveld.
De naam “Jutphaas” komen we echter pas tegen in 1165; er is dan in een oorkonde sprake van een kerspel (een woongemeenschap met een eigen kerk) en “Dirk van Jutfaes” is daarvan de ambachtsheer. Als gehucht moet Jutphaas veel ouder zijn, getuige de archeologische vondsten op het Kerkveld. Van die historie is nauwelijks iets bekend.
De ontwikkeling van het dorp
Het dorp is ontstaan rondom de kerk op het Kerkveld, die daar omstreeks de 12e eeuw zeker heeft gestaan. Op de huidige begraafplaats staat nog een gebouwtje dat een deel, een ingang, van de vroegere kerk is. Vastgesteld is dat het uit de 12e eeuw stamt.
De eerste dorpsbewoners zijn vrijwel zeker boeren geweest, die vanaf de 12e eeuw percelen woeste grond in erfleen kregen om die te ontginnen. Als met de ontginning van het Nedereind wordt begonnen, is die van het Overeind reeds voltooid; Houten is enkele honderden jaren ouder dan Jutphaas. Van daaruit is de ontginning aangepakt via de vele hooggelegen zandruggen die van oost naar west het land doorsnijden. Aan het einde van de 14e eeuw is ook de ontginning van het Nedereind voltooid en wordt de polder “De Lange Vliet” opgericht.
Het karakter van het dorp op het Kerkveld blijft dat van een dorp van boerendaggelders en ambachtslieden. De bouw van vele versterkte woningen (kastelen, hofsteden en buitenplaatsen) op de hooggelegen gronden langs de 12e eeuwse Overeindseweg en Nedereindseweg verandert daaraan weinig. Wel ontstaat vanaf de 17e eeuw een lintbebouwing langs de Vaartserijn. Er vestigden zich neringdoenden en ambachtslieden die hun activiteiten vooral richtten op de schippers en reizigers.
Na de inval van de Fransen in 1795 worden de dorpsgerechten van het Overeind en Nedereind samengevoegd en in 1812 ontstaat de gemeente Jutphaas. Pas in 1825 krijgt Jutphaas zijn eerste burgemeester. De gemeente omvat dan Het Nedereind, Het Overeind, Oudenrijn, Papendorp, Het Gein en Oost- en Westraven. Bij de gemeentelijke herindeling van 1954 verliest Jutphaas Oost- en Westraven aan de stad Utrecht. Het aantal inwoners van de gemeente, die qua oppervlakte bijna drie keer zo groot was als de gemeente Utrecht, daalt van bijna 12.000 naar circa 3.200.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw heeft Jutphaas zich meer en meer ontwikkeld tot een forensendorp; veel mensen kwamen te wonen in de toen nieuwgebouwde straten als Wilhelminastraat (huidige Stormerdijkstraat) en op het Huis de Geer. Zij werkten echter veelal in Utrecht, omdat de industrie in het dorp zich beperkte tot enkele bedrijven.
Het dorpscentrum kwam vanaf het begin van de 19e eeuw steeds meer langs de Vaartserijn te liggen en langs de Heerenstraat verrees het eerste gemeentehuis. Dat werd in 1910 vervangen door het pand dat daar nu nog opvallend aanwezig is.
Het bouwvallige 12e eeuwse romaanse kerkje op Kerkveld is in 1820 afgebroken, nadat de nieuwe hervormde dorpskerk aan de Nedereindseweg in gebruik genomen was.
De katholieken hadden sinds 1688 een schuurkerk in het Overeind, die werd in 1875 vervangen door de monumentale Nicolaaskerk. Rondom de Nicolaaskerk ontstond aan het begin van twintigste eeuw een kerkelijk centrum van formaat; een jongens- en meisjesschool, een klooster en een parochiehuis.
Molenkruiers
Van ouds worden de Jutphase inwoners “Molenkruiers” genoemd. Een bijnaam die men niet alleen dankt aan de vele geschillen rond de dorpsmolen. De Jutphase molen stond aan de Molensteeg, een zijstraat van de huidige Herenstraat ter hoogte van de huisnummers 30-31.
Het dorp werd in 1680 geteisterd door een enorme brand en de bewoners deden pogingen om de kop van hun molen uit de vuurzee te redden. Op een wagen werd het gevaarte vervoerd, maar bij “De Valom” viel de molen van de wagen. Sindsdien zijn Jutphasers “Molenkruiers” en heet de plaats van het ongeval (Heerenstraat 55) “De Valom”.
Kastelen en buitenplaatsen
Het kasteel Rijnestein was in de 12e eeuw de woonstede van Jutphaas’ eerste ambachtsheer, Dirk van Jutfaes. Dit eerst bekende kasteel is gevolgd door veel andere bouwsels, waarvan slechts Rijnhuizen en Oudegein zijn overgebleven. Verdwenen zijn de Batau, Everstein, Vronestein, Rijnenburg, Huis de Geer, Zwanenburg, Stormerdijk, Wijnesteijn, Oud-Heemstede (niet te verwarren met Heemstede in Houten), Bongenaar, Liesbosch en Plettenburg. Er resten slechts sporen in het landschap en in de naamgeving van straten en wijken wordt de herinnering levendig gehouden.
Veel sporen uit het verleden zijn geënt op het waterlandschap van Jutphaas: de oude bruggenhoofden van de verdwenen Rijnhuizerbrug, Doorslagbrug en Geinbrug, en de oude weggetjes en dijken als de Randijk en Galecopperdijk.
De Rijnhuizerbrug vormde een vaste oeververbinding sinds de 12e eeuw, toen het Nedereind werd ontgonnen. Frederik Hendrik liet op die plek twee aarden wallen bouwen om bij inundaties de hooggelegen Overeindseweg te kunnen verdedigen. In de 19e eeuw werd daar het Fort Jutphaas gebouwd, dat in de 2e wereldoorlog de belangrijkste radiozendpost van de Duitse Kriegsmarine was.
De rijke historie van Jutphaas eindigt waar de geschiedenis van Nieuwegein begint: 1 juli 1971
De stad Geyne
In vroeger eeuwen, we spreken dan over de tijd vóór de 13e eeuw, stond de Hollandse IJssel in rechtstreekse verbinding met de rivier De Lek. In 1285 is die verbinding bij het Klaphek op last van Floris V afgedamd. De stad Utrecht had via een naar het zuiden lopend kanaal en de Hollandse IJssel een verbinding met De Lek. Het kanaal, de Vaartserijn, dat later doorgetrokken is naar Vreeswijk, liep vanaf Tolsteeg in Utrecht zuidwaarts tot aan de Randijk, waar een andere rivierarm (de Houtense Wetering) in westelijke richting liep.
Bij de Randijk kon men voor het transport van goederen een korte weg over land nemen van enkele honderden meters naar het zuiden, waar de Hollandse IJssel liep. Het is ter hoogte van de huidige kinderboerderij, waar eerst de Frankische vorsten en later de bisschoppen van Utrecht tol gingen heffen bij het overladen van goederen. Ter bescherming van die tol werd in de 12e eeuw op de plaats van kasteel Oudegein een versterking gebouwd.
In het gebied, dat toen al de naam Geyne droeg, vestigden zich veel ambachtslieden en werklui. De nederzetting Geyne beleefde in die jaren een grote welvaart en groeide uit tot een dorpsgemeenschap. De gunstige ligging van het dorp betekende dat er regelmatig om werd gevochten tussen de graven van Holland en de Utrechtse bisschoppen. Het dorp wordt dan ook verwoest (1202), maar herrijst uit zijn as.
In 1217 doen de bewoners een beroep op de bisschop om een eigen kerk te mogen stichten; dat wordt toegestaan. In 1225 wordt Geyne opnieuw platgebrand. Door de onophoudelijke plunderingen lijdt ook de stad Utrecht schade aan haar handel.
Om aan de ellende en vooral aan de schadelijke gevolgen voor de handel een einde te maken, worden aan Geyne in 1295 stadsrechten verleend. Geyne heeft vrijwel zeker nimmer stadsmuren gehad, maar wel geheel of gedeeltelijk een stadsgracht Het mocht niet baten; de handel vanuit Utrecht verplaatste zich naar Vreeswijk.
Een gevolg van de afdamming van de IJssel was een dreigende verlanding van die rivier. Om die tegen te gaan werd besloten om de Rijnarm ter hoogte van de kinderboederij te doorgraven en een directe verbinding tot stand te brengen met de IJssel. Daaraan herinnert de naam “Doorslag”.
Het Geyne verloor wel zijn betekenis voor de Utrechtse handel, maar bleef niettemin floreren. Daardoor trok het blijvend de belangstelling tijdens de conflicten tussen Utrecht en Holland. Achtereenvolgens wordt het stadje in 1333, 1355 en 1402 verwoest. Na de laatste aanval wordt het niet meer opgebouwd.
In 1423 wordt op de puinhopen van het stadje een klooster gebouwd. “Onze Lieve Vrouw van Nazareth” telt in de I5e en de 16e eeuw circa 180 nonnen. In 1572 wordt het klooster opgeheven na een uitermate roerige geschiedenis. De gebouwen verpauperen en verdwijnen uiteindelijk.
De stad Geyne en het latere klooster, de “bakermat van Nieuwegein” is thans een archeologisch monument dat deel uitmaakt van het park Oudegein.
P.M. Daalhuizen
Met toestemming van- en dank aan de Lionsclub Nieuwegein overgenomen uit: “Op stap in Nieuwegein” Een wandelboek met 14 routes door Nieuwegein, uitgegeven door de Lionsclub Nieuwegein. ISBN/90-9007680-8/CIP