WAAR STAAT U PRECIES?
Welkom! U staat nu bij een bijzondere plek vol historie. Dit rustige en groene vogelbroedgebied dat u voor u ziet, bevat een aantal historische lagen: zo bevond zich hier in de middeleeuwen de omwalde en omgrachte stad ’t Gein met een eigen kerk, rond 1500 een klooster en na de middeleeuwen mogelijk ook een schans of versterking. U zult tegenwoordig tevergeefs zoeken naar (restanten van) deze bouwwerken, maar een aantal oude structuren in het gebied is nog altijd te herkennen.
< Links van u is een stukje van de oude Geindijk, nu Geinoord genoemd. Die liep naar de Geinbrug, waar nu een houten voetgangersbrug ligt. Het gebouw links voor de brug is het oudste gebouw van deze plek. Een deel ervan is te herkennen op een oude ets van de situatie in de 18e eeuw.
v 18e eeuw: De Geinbrug over de Doorslag, gezien naar het noorden. Een deel van de woning rechts op deze tekening is nu nog te zien in het woonhuis op Geinoord nummer 2.

Op kaarten zijn enkele oude structuren nog steeds herkenbaar. Kijk maar eens naar deze drie kaarten. Het noorden is boven.
(1) Kaart van de huidige situatie, met aan de westzijde van de Doorslag het tracé van een vermoedelijk eerste kanaalaanleg. Deze diagonale structuur is nog altijd te herkennen in de singels langs Watersnip-Lepelaar-Kuifduiker. Deze lijn is ook te zien op kaart 3. Tevens is (bij benadering) de locatie van het voormalige klooster aangegeven. Huis Oudegein is helaas niet toegankelijk.
(2) Kaart uit 1694 (Bron HUA). Hierop is duidelijk de wegstructuur te zien die nu nog altijd aanwezig is. Ter plaatse van het dan al verdwenen klooster bevindt zich een boomgaard (lichtgroen vlak met stippen). De Geinsesteeg (nu genaamd Geinoord) is de verbinding met de boerderij Warsenhoeck in het noorden. Het perceel bouwland (lichtgeel) ten noorden van de boomgaard aan de Doorslag stond bekend als ‘het tolleveld’; in de middeleeuwen wordt hier tol geheven. Het zuidelijk perceel heet ‘het poortland’. Die naam verwijst mogelijk naar de toegangspoort tot het kloosterterrein.
(3) Kaart uit 1849. Een min of meer gelijke situatie, maar nu is een boerderij ‘Gein Oord’ te zien aan de rand van de boomgaard. Deze boerderij is in de jaren (19)’30 door brand verwoest en afgebroken. Aan de westzijde van de Doorslag duidelijk de diagonale structuur zichtbaar (zie kaart 1) van de plek waar de Randijk aansluit op de Doorslag in het noordoosten, naar de plas (een waaikuil) nabij de IJssel in het zuidwesten.
’t GEIN ALS RIVIERHAVEN VOOR DE STAD UTRECHT
In 1122 wordt bij Wijk bij Duurstede de Rijn afgedamd. De Rijn verzandde en afdamming is nodig om de laaggelegen komgrond van Langbroek te kunnen ontginnen. Door die dam verliest de stad Utrecht de rechtstreekse verbinding met de Rijn. Daarom wordt tussen 1122 en 1148 door de stad Utrecht een kanaal aangelegd: de Nye Rijn. Dit kanaal nodig als nieuwe waterweg naar de Hollandse IJssel die dan nog in open verbinding met de Lek staat. Langs dit nieuwe kanaal nabij de aansluiting op de Hollandse IJssel komt de plaats ’t Gein. Mogelijk dat er voor die tijd al een nederzetting is geweest.
Ter hoogte van boerderij Warsenhoeck ligt een dam in het kanaal. Die moet het water van de Hollandse IJssel tegenhouden, want men is nog steeds beducht voor overstromingen. Bij die dam is ook een overtoom: kleine schepen worden over deze dam dam getrokken. Ook worden goederen overgeslagen van schepen aan de ene kant van de dam naar schepen aan de andere kant. Er wordt ook tol geheven door de bisschop van Utrecht.
In 1148 wordt die dam doorgeslagen en verplaatst naar het zuiden, waar ’t Gein ligt. Vanaf dat moment wordt dit deel van het kanaal ‘De Doorslag’ genoemd. De plaats ’t Gein ontwikkelt zich als rivierhaven van de stad Utrecht. Hier wordt in 1200 reeds ‘vanouds’ tol geheven. Er ontstaat bedrijvigheid rond deze dam. De plaats strekt zich uit aan beide zijden van de Doorslag, met het kanaal dus als middelpunt.
< Het is niet bekend hoe ’t Gein er toen uit zag. Een foto uit het Archeon in Alphen aan de Rijn geeft een indruk van een middeleeuwse plaats, die bestaat uit houten huizen.
In 1217 is ’t Gein groot genoeg voor een eigen parochiekerk. Gelovigen gaan voor die tijd in Vreeswijk of in Eiteren (bij IJsselstein) naar de kerk. Door slechte wegen en kans op overstromingen in dat gebied lukt dat niet altijd. Daarom wordt aan bisschop gevraagd om een eigen parochie te mogen stichten, waar toestemming voor wordt gegeven. Bijzonder en uniek is dat de stichtingsoorkonde van deze kerk bewaard is gebleven; beide delen van deze zogenaamde chirograaf zijn behouden.
OPNIEUW EEN AFDAMMING
In 1285 wordt de rivier de Hollandse IJssel afgedamd ter hoogte van het huidige Klaphek (het zwarte blokje onder het woord ’t Gein op de kaart). Die dam moet voorkomen dat hoog water in die rivier zorgt voor overstromingen (die zelfs Amsterdam kunnen bedreigen). Door die dam verliest de stad Utrecht opnieuw de verbinding met het open water van de Lek. Kort voor 1290 wordt oostelijk van ’t Gein een nieuw kanaal gegraven naar de Lek bij Vreeswijk, de Nieuwe Vaart; bij de Wiers ligt dan een dam. In 1373 wordt de Oude Sluis aangelegd; de dam ter hoogte van de Wiers is dan overbodig. Het bestaansrecht van ’t Gein als rivier- en overslaghaven is hiermee weggenomen; Vreeswijk neemt de rol van rivierhaven over.

STADSRECHTEN
In 1285 wordt de Hollandse IJssel afgedamd en verliest ’t Gein grotendeels zijn betekenis als rivierhaven. Vanuit dit oogpunt is het besluit van de Utrechtse bisschop in 1295 om ’t Gein stadsrechten te verlenen dan ook opmerkelijk. Strategisch gezien is het echter wel te verklaren.
’t Gein ligt namelijk precies op de grens van het Sticht Utrecht (later de provincie Utrecht) en Holland (later de provincies Noord- en Zuid-Holland). Het is van belang om de doortocht van de vijanden van het Sticht te stoppen. De plaats ’t Gein en de bisschoppelijk burcht Oudegein zijn belangrijke steunpunten voor de bisschop vanwege de ligging in dit grensgebied tussen Holland en het Sticht Utrecht. Daarom krijgt het (alsnog) stadsrechten.
< De oorkonde van 30 januari 1295. Er wordt gesproken over ‘Gheyne’: ‘villam nostram qua Gheyne vulgariter nupatur’, vrij vertaald: ‘ Ons dorp dat in de volksmond [‘t] Gein wordt genoemd’.
Aan deze oorkonde heeft Nieuwegein het te danken dat zij zich ‘stad’ mag noemen.
Het stadsrecht geeft de nederzetting een impuls met verbeterde rechtspraak en de mogelijkheid tot versterking. Daarnaast ontvangen de poorters vrijstelling van bisschoppelijke belastingen en tolvrijheid in het Sticht.
Sigilum oppidi de Geyn, zegel van de stad Geyn >
De plaatsnaam wordt overigens op verschillende manieren geschreven: Gheyne, Geyne, ‘t Gein, ‘t Geyn, Gheyn, den Gheyn, het Gein en Geijn. Op het grondgebied van Nieuwegein lag in de middeleeuwen dus een heuse stad, hoe bescheiden van omvang dan ook.
OUDEGEIN, ’t GEIN EN NIEUWEGEIN
Er is een duidelijk verband tussen deze drie namen. Oorspronkelijk was er een natuurlijk stroompje genaamd Gein dat wordt gemarkeerd door het tracé van het landweggetje de Fokkesteeg.
Gein is een zeer oude naam en aanduiding voor een waterloop. Deze naam komt op meerdere plaatsen in Nederland voor, zoals bijvoorbeeld riviertje het Gein bij Abcoude. De naam gaat over op de nederzetting die in de nabijheid van dit stroompje ontstond.

De naam Oudegein lijkt geïntroduceerd te zijn om het te kunnen onderscheiden van deze nederzetting, later stad ’t Gein. Mogelijk heeft het Huis bij Oudegein, dat in zijn eerste verschijningsvorm een woontoren is, een geschiedenis die terug gaat tot de tijd vóór de aanleg van De Doorslag. Dit vermoeden is ingegeven doordat de toren zich op de scheiding van twee ontginningen bevindt; de geschiedenis gaat mogelijk terug tot de 11e/12e eeuw. Vanaf rond 1200 dient de toren ter bescherming van de bisschoppelijke tol, die westelijk van de toren aan de Doorslag ligt. Deze middeleeuwse toren is een voorganger van het huidige kasteel Oudegein, dat uit 1633 dateert. Resten van de woontoren zijn nog in het huidige gebouw te vinden.
Nieuwegein ontstaat op 1 juli 1971 uit de samenvoeging van de gemeenten Vreeswijk en Jutphaas. De naam voor de nieuwe gemeente is een voortzetting van deze naamgevingstraditie. ‘t Gein en een deel van het voormalige landgoed Oudegein vormen nu samen het Park Oudegein, de groene long van Nieuwegein.
Normaal gesproken mag een stad een stadsmuur aanleggen, vaak met een stadsgracht erbij. ’t Gein had een (gedeeltelijke) omwalling en een gracht. Men vermoedt dat een waterloop, die nu nog in het vogelbroedgebied is te vinden, onderdeel is geweest van die gracht.
Impressie van de stad ’t Geyn anno 1574. Het noorden is onder. Deze schets is geen getrouwe weergave van de situatie. Hij is gemaakt naar aanleiding van de beschrijvingen van het klooster en haar gebouwen in de geschriften van pater Johan Buysling. Deze heeft een kroniek over ’t Gein geschreven. >
Op de afbeelding hiernaast staat ook het klooster Nazareth (nr. 6) ingetekend. Over het klooster wordt door een apart bord in het parkgebied informatie gegeven.
Op een oude kaart uit 1554 is ter hoogte van ’t Gein een kloostergebouw ingetekend. Hieronder een detail van die kaart. v

’t Gein wordt vanaf 1295 bestuurd door een (eigen) college van schout en schepenen. De stadsstichting komt echter niet echt van de grond. Er is in de bronnen dan ook veelvuldig sprake van een ‘dorp’. In de 13e en 14e eeuw wordt ’t Gein meerdere malen verwoest en verdwijnt dan min of meer. De woonkern blijkt in 1295 aan de oostzijde al te beschikken over een (aarden) wal en gracht; die wordt verbeterd. Het omgrachte deel omvat het gebied wat later boomgaard wordt. Het blijft een ‘stad’ van bescheiden omvang. Bewijzen voor de bouw van een ommuring zijn niet gevonden. In de 15e eeuw is nog altijd sprake van een ‘borgwal’, de (gedeeltelijke?) omwalling aan de oostzijde.
Er zijn aanwijzingen dat zowel ten westen als ten oosten van de Doorslag bewoning en (handels- en tol)activiteiten zijn. De bebouwing strekt zich uit van de IJssel in het zuiden tot de omgeving van de boerderij Warsenhoeck in het noorden. Uit de schaarse bronnen uit die tijd vernemen we dat er minimaal tien huiserven zijn, die in tijns (een soort erfpacht) door de kerk en het klooster zijn uitgegeven.
De gegevens over ’t Gein zijn schaars. Ook zijn er geen plattegronden of afbeeldingen uit die periode overgeleverd. Het is dus moeilijk een goed beeld te krijgen van deze kleine stad. In het begin van de 15e eeuw staan er alleen nog de parochiekerk en wat huizen. Omstreeks de 17e en 18e eeuw zijn er niet meer dan zes (belastbare) boerderijen. In 1843 meldt de historicus Van der Monde: ‘130 bunders [hectare] beslaande […]. Vier hofsteden, eene herberg en nog enkele dagloonerswoningen zijn over deze kleine landstreek verspreid, en worden door ongeveer 100 zielen bewoond.’
HET EINDE VAN EEN KLEINE STAD

(Foto: Henk Valkenet, 2012)
In 1637 blijkt het voor de inwoners onmogelijk om invulling te geven aan de stedelijke rechten en worden de stedelijke privileges overgedragen aan Adriaan Ploos van Amstel, heer van Oudegein. Hij en zijn opvolgers worden hiermee heer van Oudegein én ’t Gein.
Het grondgebied en het gerecht worden in 1798 bij het Nedereind van Jutphaas gevoegd. Daarmee eindigt definitief het zelfstandig bestaan van ’t Gein.